Veranderende wereld van het thuisgevoel
Sneller internet. In mijn wijk regeert de glasvezelkabel. Al weken worden stoepen opgebroken, zijn straten onbegaanbaar en klinkt het hoge loeien van een immense boor. Ook de weg naar het station is versperd: er wordt in een langdurig traject een tunnel aangelegd. In Utrecht is het stations- en stadsgebied eveneens in transitie. De gedempte singel, die in de jaren zeventig in een autoweg veranderde, wordt nu – onder de noemer Utrecht weer omsingeld – in oude glorie hersteld. Stadse fietsers zoeven soepel zwenkend voorbij. Ik voel me als wandelende dorpeling in de stad minder op mijn gemak. De binnenstad lijkt voor jonge mensen. Het voelt niet langer als mijn vanzelfsprekende habitus. Meer het bezoek aan een oude vriend.
Thuis in de nieuwe tijd chillen mijn kinderen in hun onesie, ze maken met elkaar selfies. Random is hun nieuwe stopwoord. Ze verbinden hun digitale spel met speels gemak met het leven van alledag. Ze wisselen lachend een duizelingwekkend aantal identiteiten uit. Ik vang zo nu en dan een flard op maar realiseer me dat ze me ontschoten zijn. Intieme vreemden. Ze zijn pijlsnel, zoal Kees Boeke beschreef met zijn tiendensprongen, van hun ouders schoot in de wijde ruimte beland. Ze bevinden zich in hun eigen universum ergens in dat melkwegstelsel. Soms sturen ze gelukkig wel eens een e-mail of sms-berichtje van hun vreemde planeet. En wij als ouders trekken ze ook regelmatig, en soms onder gemor naar de aarde.
Sommige middagen op kantoor ontvouwen mijn gedachten zich in de ruimte. Ze openen nieuwe werelden. Hier woont mijn boeken-zelf, iemand die overlegt en nadenkt over een vak en het realiseren van lopende en komende projecten. Het leven thuis lijdt wel eens onder mijn thuisgevoel op het werk. Uiteindelijk knaagt tijdrovend werk stil maar onverbiddelijk aan tijd voor thuis. Zo nu en dan herover ik dat thuisgevoel door aandacht voor handwerk en routines. Of ik hernieuw thuis door juist even uit het gewone stramien te stappen.
Heimwee naar buiten heb ik de laatste jaren. In uitgestrekte landschappen voel ik me thuis. Met een Fries-Zwitsere vriend wandelde ik afgelopen herfst door mijn geboortegrond: het Friese landschap. In mijn verbeelding bewoonde ik daar een uitwaai- en schrijvershuisje aan de dijk bij het wad, een boshuisje in het glooiende Gaasterland of had ik een optrekje niet ver van de eco-kathedraal in Katlijk. Daar waar de aanblik steeds verandert door het wisselende licht dat er overheen strijkt.
Mijn ouderlijk huis is definitief verdwenen na het overlijden van mijn moeder afgelopen jaar. Haar huis en tuin worden door nieuwe bewoners beheerd. Nu zijn wij als kinderen de oudste generatie. Ook de plaats waar zij woonde, bezoek ik nauwelijks meer. Soms zie ik nog de weidse landschappen in museum Belvedère. Weinig zondagse autoritjes meer door de polder. Dit thuis is grotendeels aanwezig in de herinnering.
Mijn migratie van het Friese platteland naar de stad was geografisch een kleine sprong, maar had toch grote onomkeerbare gevolgen. Migreren is een enkele reis. Studeren in Groningen was niet direct de keuze noch de wereld van mijn ouders. Ik weet nog hoeveel tijd het me kostte om vanuit dat kleine dorp me die middelgrote stad eigen te maken. De Martinitoren als baken. Ook later in Utrecht was ik regelmatig de weg kwijt. Dat zou me op het platteland niet zo snel gebeuren.
De taal, de codes en de gewoonten (leren) kennen. Erbij horen vergt generaties tijd. Tot op zekere hoogte is het me gelukt. Ik werd een Randstedeling. Mijn kinderen spreken geen Fries. Mijn uiterlijk en naam maken me van Nederlandse makelij, van het grasland of de kwelder, niet van elders. Dat is voor grote groepen met een andere huidskleur en allochtone herkomst een ander verhaal. Identiteit werkt volgens het principe van in- en uitsluiting en is daarmee verbonden met macht. Mensen worden als illegaal bestempeld als ze niet voldoen aan de juiste regels. Onbarmhartig. Alsof je in je bestaan niet bestaat, onzichtbaar moet zijn, je een identiteit wordt ontzegd.
Wie heeft de definitiemacht om te bepalen of, waar en hoe jij je thuis kunt voelen? Wie of wat jij mag en kan zijn? Wie bepaalt de grens? Veel mensen in Europa, ook in Nederland, voelen aan den lijve dat ze er niet bij horen, dat de vraag waar ze vandaan komen impliceert dat ze niet van hier zijn en dat ze het recht om hier te zijn steeds weer moeten bevechten. Het is niet vanzelfsprekend hier te zijn. Ze zijn in de ogen van de vragensteller de vreemdeling: de ander.
Onze identiteit is dus van levensbelang, maar veel minder autonoom dan we meestal denken. Identiteit is met vele draden verbonden aan anderen en onze omgeving. Ons thuisgevoel is daarmee ook hybride en fluïde. Door een indringend verlies kan onze identiteit aan flarden worden gescheurd of butsen oplopen. Het zijn niet alleen onze normen, maar ook die van anderen die de invulling van identiteit mee bepalen. ‘Tolerantie wordt pas echt interessant als de machtsverhoudingen verschuiven’, zo schreven Lindhout en Kroes in de VK van 9 november, 2013. Wij bevinden ons met onze identiteit in een tijd van paradigmashift. Er wordt gewonnen, maar zeker ook veel verloren.
© Sietske Dijkstra