Je thuis weten, Suzanne Tan
Je ergens thuis weten. Na een dak boven je hoofd en voldoende middelen van bestaan een van de wezenlijkste zaken in het menselijk bestaan denk ik. Vanuit een gevoel thuis te zijn is het stukken makkelijker je te ontplooien: te studeren, te werken, relaties met anderen aan te gaan. In het boek Vreemde thuis staan prachtige essays over thuis geraken: wat er voor nodig is om ons in onze nieuwe omgeving thuis te gaan voelen als we van elders komen, of dit ‘elders’ nu een ander land of het Hollandse platteland of een ander milieu is, of ‘elders’ nu vrijwillig of noodgedwongen achtergelaten is. Wat ik heel geslaagd vind aan het boek, is hoe het persoonlijke verhaal is verweven met professionele kennis.
Wanneer ben je nu echt thuis? Die vraag houdt ook mij bezig, zowel als professional als persoonlijk, en de laatste jaren in toenemende mate. Want wat als je hier eigenlijk altijd al thuis was maar je steeds minder thuis gaat voelen? Daar gaat mijn verhaal over. Wat heb je nodig om je thuis te voelen, en wie dragen daar aan bij of juist niet?
Jarenlang heb ik mij helemaal niet afgevraagd of ik mij hier thuis voelde of niet, want ik had geen ander thuis dan de Wageningse eengezinswoning waarin ik in de jaren ’70 opgroeide. Mijn eveneens half Nederlandse en half Chinese broertjes, zusje en ik rolschaatsten naar de katholieke basisschool, gingen op zondag naar de kerk, zaten op ballet of muziekles en speelden met andere kinderen buiten. Hoezo zou ik me daar niet thuis voelen? Ik was gewoon een van de kinderen in die buurt.
Ik registreerde als kind wel vage signalen dat wij anders waren, maar ik heb mij nooit buitengesloten gevoeld. Ja, ik kreeg wel eens ‘pinda!’ naar mijn hoofd geslingerd, maar even vaak ‘hé lange, is het koud daar boven?’. Op de middelbare school voelde ik mij ook prima in mijn element, en studeren in Utrecht was helemaal een warm bad. Ik heb me in mijn school en studie tijd nooit afgewezen of gediscrimineerd gevoeld vanwege mijn afkomst. Het geheugen is natuurlijk onbetrouwbaar, maar ik kan mij niet herinneren dat ik voor mijn 30ste vaak vragen kreeg over mijn afkomst, en als dat zo was, was dat meestal vanuit oprechte interesse.
Hoe anders is dat nu!
Aan mijn zoon, een tint donkerder dan ikzelf en met nog meer krul, werd als kind op straat en op het schoolplein constant gevraagd waar hij vandaan kwam, of nog directer: ben je Marokkaan of niet? Mijn dochter, die heel blank en blond is uitgevallen, heeft dat nou helemaal nooit. Aan haar vragen ze wel: wie is die mevrouw die jou op komt halen? Of: Is dat echt jouw moeder/is dat jouw echte moeder?
Ik ben cultureel antropoloog en onderzoeker. Natuurlijk weet ik hoe vaak mensen op hun afkomst beoordeeld worden. Maar voor mijzelf is het nieuw om in het sociale verkeer steeds vaker gevraagd te worden: goh, ben je helemaal Nederlands, wat zijn je roots, mag ik vragen wat je afkomst is? Meestal vragen uit interesse en zeker niet veroordelend. Mijn vraag hierbij is wel: doet het er toe? Soms is het me wel wat te gortig, bijvoorbeeld als een lallende voetbalfan uit de Achterhoek, in bepaald geen ABN, me in een trein vraagt of ik wel Nederlands spreek.
Maar het allerergst stoor ik me aan onze professionals. Zij zouden in de grootstedelijke multiculturele samenleving echt beter moeten weten. Meestal is het niet mijn uiterlijk maar zijn het mijn Chinese geboortenamen die het hem doen. In het ziekenhuis stelt de assistente vast: “Goh, u komt duidelijk niet van hier”. De verpleegkundige van het consultatiebureau praat extra luid en dui-de-lijk zodat ik haar goed kan verstaan. Daarna maakt zij, heel lief, aan mij duidelijk hoe ‘wij hier in Nederland’ met bepaalde zaken omgaan. Zulke incidenten overkomen me tegenwoordig steeds vaker.
Een paar weken geleden stond ik in voor een vergadering aan de balie van het Ministerie van Sociale Zaken. De baliemedewerkster riep op vertoning van mijn ID uit: “Wat een rare namen zeg!”. Ik stond perplex en antwoordde schutterig dat ze hier misschien niet veel voorkomen maar ze elders niet zo vreemd zijn. Daarop zei ze: “O ja? En waar is bij ons dan wel niet?”.
Steeds weer is daar die keuze: ga ik slikken of ga ik uitleggen. Ik begrijp dat zulke opmerkingen niet perse discriminerend of uitsluitend bedoeld zijn. Maar ik hoef mensen hun mening over mijn naam of mijn uiterlijk niet te weten. Ik wil mij niet hoeven verantwoorden over mijn mogelijke afkomst. Ik wil gewoon op tijd naar mijn vergadering kunnen. En ik refereer al helemaal nooit naar ‘bij ons’.
Daarin zit voor mij de pijn, in dat soort zinnetjes. Er is voor mij geen ander ‘ons’ waar ik bij kan horen dan de samenleving waartoe ik behoor. Anderen plaatsen mij aan de andere kant van een lijn, waarvan ik ten eerste niet wil dat die bestaat, en ten tweede ik er aan beide zijden niet bij hoor. Ik snap heel goed dat sommige mensen zich in het huidige klimaat meer terug trekken in ‘eigen kring’. Fijn voor hen, dat ze een ‘eigen kring’ hebben! Maar ik heb die niet, ik zal het gewoon met jullie hier moeten doen.
En dan kom ik terug op de vraag aan het begin van mijn verhaal: wat heb je nodig om je thuis te voelen? Het keer op keer tot ‘de ander’ verklaard worden zorgt er voor dat ik me de laatste jaren steeds minder thuis voel in Nederland. Wat ik als kind als mijn vanzelfsprekende thuis ervoer, dat gevoel ben ik kwijt. Ik voel mij niet meer vanzelfsprekend welkom. Ik heb dan wel geen eigen etnische kring maar ik neig er wel naar om me voornamelijk te begeven onder hoogopgeleide wereldburgers van diverse komaf en ‘puur Hollandse’ plekken te vermijden.
Als beleidsmakers en onderzoekers gaan we er meestal van uit dat mensen zich meer thuis gaan voelen naarmate ze ergens langer zijn. Helaas kan ik dat voor mezelf niet beamen. In tegenstelling tot de auteurs uit het boek ging ik helemaal nergens heen, ik waagde geen sprong in het diepe, ik liet niets achter. Tussen mijn geboorteplaats en de plaats waar ik nu woon ligt 80 kilometer. Toch is mijn wereld veranderd.
Ik begin me steeds meer een vreemde te voelen. Na ruim 40 jaar alsnog allochtoon…
Suzanne Tan,
Utrecht, 25 juni 2014
Veranderende wereld van het thuisgevoel
Sneller internet. In mijn wijk regeert de glasvezelkabel. Al weken worden stoepen opgebroken, zijn straten onbegaanbaar en klinkt het hoge loeien van een immense boor. Ook de weg naar het station is versperd: er wordt in een langdurig traject een tunnel aangelegd. In Utrecht is het stations- en stadsgebied eveneens in transitie. De gedempte singel, die in de jaren zeventig in een autoweg veranderde, wordt nu – onder de noemer Utrecht weer omsingeld – in oude glorie hersteld. Stadse fietsers zoeven soepel zwenkend voorbij. Ik voel me als...
read more